Wanneer het leven te veel wordt: mijn weg uit het donker
Het sloop er langzaam in. Niet ineens, maar stap voor stap. Een vermoeidheid die niet meer wegging. Een gevoel van overleven in plaats van leven. Werken lukte nog nét, maar de tegenzin groeide met de dag. Mijn lontje werd korter, boosheid kwam uit het niets. Ik begon ongezonder te eten, sliep slechter, en ergens diep vanbinnen wist ik: dit gaat niet goed. Maar hoe ik het moest keren, wist ik ook niet.
Tot dat ene weekendje Amersfoort. We gingen erheen voor rust, een adempauze. Maar midden in de nacht stootte ik mijn hoofd keihard tegen een houten balk. De volgende dag: hevige hoofdpijn. Ik dacht aan een hersenschudding, maar de klachten bleven. Niet alleen na zes weken, maar ook na zes maanden. Sterker nog: het werd erger.
Ik kon niets meer verdragen. Geen geluid. Geen licht. Geen mensen. Zelfs televisie kijken was te veel. Mijn hoofd voelde als watten, elke prikkel te intens. Het enige wat enigszins hielp, was me verstoppen in de kelderkast. Donker. Stil. Alsof ik in een zwart gat was gevallen waar ik niet meer uitkwam.
Mijn man stond machteloos. Hoe help je iemand die zichzelf niet eens meer begrijpt? Hoe leg je aan anderen uit dat je niet meer ‘normaal’ kunt functioneren, terwijl er niets zichtbaars mis is? Ik voelde me gek. Een vreemde in mijn eigen leven.
Ik probeerde alles. EMDR. Cognitieve gedragstherapie. Een revalidatietraject. Soms gaf het lucht, maar telkens keerde het terug. En steeds stelde ik mezelf een deadline: na de zomer ben ik beter. Na de feestdagen. Oké, dan volgend jaar. Maar mijn hoofd en lijf deden niet mee.
Pas toen Dennis en ik besloten om álles los te laten—ons huis, onze spullen, onze structuur—kwam er iets in beweging. Met alleen onze backpacks gingen we op reis. En daar gebeurde iets bijzonders: vanaf het moment dat we het vliegtuig instapten, verdwenen mijn klachten. Alles viel van me af. Ik liet het letterlijk en figuurlijk los.
We kwamen terug met goede voornemens. Meer rust, minder haast, meer ruimte om te ademen. Maar langzaam sloop het oude patroon er weer in. De paniek. De onrust. De twijfel. De gedachte dat ik niet genoeg was. Niet mooi genoeg. Niet dun genoeg. Niet succesvol genoeg. Het draaide allemaal weer terug.
En dat is misschien wel het pijnlijkste: beseffen dat het niet ligt aan wat je hebt, maar aan wat je voelt. Want ik had alles. Een lieve man. Een prachtig kind. Een fijn huis. Geen geldzorgen. Vrienden om me heen.
Maar van binnen was het stil. Verdrietig stil.
Maar precies daar, in dat besef, begon iets te verschuiven. Niet door nog harder te vechten, maar door zachter te worden. Door te luisteren naar wat mijn lichaam al die tijd al fluisterde: het is oké om moe te zijn. Het is oké om even stil te staan. Om niet te weten hoe verder.
Genezing kwam niet in één keer. Niet via dé methode of het perfecte plan. Het kwam in kleine stapjes. In zachtheid. In grenzen stellen. In eerlijk durven zijn, ook als het ongemakkelijk was.
En langzaam keerde iets terug. Ruimte. Adem. Licht.
Ik weet nu: het is geen falen als je het even niet redt. Het is menselijk. En juist daar—op je kwetsbaarst—ontstaat de kracht om weer op te bouwen.
Dus als jij dit leest en jezelf herkent: je bent niet alleen. Echt niet. Geef jezelf tijd. Wees lief. Vraag hulp. En weet dat zelfs uit het diepste dal iets nieuws kan groeien.
Er is altijd een weg terug naar jezelf. Ook als je hem nog niet ziet.
Liefs Nathalie